EDI, ADI of IGDI?
Voor de juiste docent- en leerlingsturing
Sommige leerlingen hebben veel en uitgebreide instructie nodig. Andere gaan het liefst direct zelf aan de slag. Hoe zorg je voor een effectieve combinatie van docent- en leerlingsturing in de les? Hoe geef je een les vanuit didactisch oogpunt goed vorm? In dit kader hoor je regelmatig over instructiemethoden als EDI, ADI en IGDI. Wat zijn dat voor methoden en wanneer zet je welke in?
DI: directe instructie
EDI, ADI en IGDI zijn allemaal varianten van DI: Directe Instructie. Dit is een manier van lesgeven waarbij de docent uitlegt en voordoet (modeling), waarna de leerlingen de gelegenheid krijgen samen met de docent of met elkaar verder te oefenen. DI blijkt een positief effect te hebben op de leerresultaten van leerlingen, in het bijzonder bij leerlingen met een leerachterstand.
ADI, EDI en IGDI zijn verschillende modellen van Directe Instructie. In het kort: EDI legt de focus vooral op de manier van instructie geven, ADI benadrukt het activeren van leerlingen en IGDI focust op differentiatie in de les. EDI richt zich tevens vooral op de instructiefase van de les en het tussentijds (formatief) controleren van het effect daarvan. ADI en IGDI beschrijven juist een complete structuur van de les, vanuit didactisch oogpunt.
ADI: activeren
ADI staat voor Activerende Directe Instructie. In het ADI-model (Veenman, 2001) staat de docent centraal en ligt de focus op het activeren van leerlingen. De docent draagt de informatie over, brengt structuur aan en activeert leerlingen: hij stimuleert hen tot het nemen van eigen initiatieven. Het gaat om het actief construeren van kennis, waarbij het aansluiten op bestaande kennis en daardoor beter onthouden van nieuwe kennis uitgangspunt is. Het ADI-model bestaat uit zeven fasen:
- Terugblik: een link leggen met eerdere lessen en voorkennis.
- Oriëntatie: het benoemen van het ‘wat’ (lesprogramma) en het ‘waarom’ (lesdoel).
- Uitleg: het geven van een inhoudelijke uitleg en werkinstructie volgens de complete instructie.
- Begeleide inoefening: het oefenen van aangeboden kennis en vaardigheden onder begeleiding van de docent.
- Zelfstandige verwerking: het zelfstandig (in duo’s of groepjes) aan de slag gaan met het verwerken van de lesstof.
- Evaluatiefase: het reflecteren op de les qua inhoud en proces: wat hebben we geleerd? Hoe is de les verlopen?
- Terug- en vooruitblik: het kort samenvatten van de les en het vooruitblikken naar de volgende les.
In al deze fasen ligt de nadruk op het activeren van leerlingen met kleine of grotere werkvormen, tijdens het zelfstandig of samenwerken. Het hanteren van de complete instructie (wat, hoe, hoelang, hulp, opbrengst, wat doen als eerder klaar) is hierbij essentieel. Meer lezen over activerende didactiek?
Tijdens al deze fasen is tevens het geven van feedback van groot belang. Hier vind je meer informatie over hoe je dat doet met formatief toetsen.
EDI: expliciet
EDI (Hollingsworth & Ybarra, 2009) staat voor Expliciete Directe Instructie. Het is een model dat internationaal de afgelopen 20 jaar steeds meer wordt toegepast. Het meest kenmerkende verschil met bijvoorbeeld ADI of IGDI is de zogenaamde kleine lesafsluiting voordat de leerlingen zelfstandig aan het werk gaan. De belangrijkste reden hiervoor is dat dan al gecontroleerd wordt of de lesdoelen behaald zijn en fouten bij het inslijpen tijdens de zelfstandige verwerking worden voorkomen. Regelmatige controle van begrip staat dan ook centraal.
IGDI: differentiëren
IGDI staat voor Interactieve Gedifferentieerde Directe Instructie. Als docenten werken volgens het ADI-model, differentiëren ze nog niet. Het IGDI-model (Houtveen et al., 2005), dat als basis ADI heeft, helpt docenten wél te differentiëren. Binnen de lesstructuur geeft de docent op bepaalde momenten instructie. Deze instructiefases zijn bij uitstek geschikt om te differentiëren. De verschillen tussen ADI en IGDI zitten vooral in de fasen van de begeleide inoefening en de zelfstandige verwerking: in die fasen gaat de docent binnen het IGDI-model namelijk differentiëren tussen verschillende groepen leerlingen: te weten de instructieafhankelijke, instructiegevoelige en instructieonafhankelijke leerlingen.
Het IGDI-model kun je zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs goed toepassen. Je kunt dit aanvullen met vormen van differentiatie in verwerking en leertijd. Meer weten over differentiëren?
Wanneer gebruik je welk instructiemodel?
EDI is heel goed bruikbaar wanneer je iets voor de eerste keer uitlegt. Ook wanneer er meerdere wat zwakkere leerlingen in de groep zitten, waarvoor een expliciete instructie nodig is, is de inzet van EDI een slimme keuze. Voor sterkere leerlingen is de instructie volgens EDI soms te uitgebreid. Deze leerlingen willen vaak meer zelfontdekkend en actief met de lesstof bezig zijn.
In dat geval is ADI een betere keuze: het model waarbij leerlingen de lesstof al eerder actief gaan verwerken en zij in interactie met de docent de verschillende lesfasen doorlopen. Het IGDI-model is aan te raden wanneer er grote verschillen tussen de leerlingen zijn. Bij de inzet van dit model ligt de nadruk op de interactie tussen docent en leerlingen tijdens de instructie en de begeleide inoefening.
Combinaties mogelijk
Ieder model heeft dus specifieke kenmerken. Het goede nieuws is dat combinaties ook goed mogelijk zijn en je dus niet altijd een keuze hoeft te maken. Sterker nog, door deze modellen te combineren, wordt je instructie en les nog effectiever, voor álle leerlingen. Denk bijvoorbeeld aan een les waarin de zwakkere leerlingen expliciet instructie krijgen via EDI. Via formatief toetsende werkvormen controleer je dan in de kleine lesafsluiting of zij meer zelfstandig en actief verder kunnen. De sterkere leerlingen geef je parallel via de IGDI-aanpak een kortere uitleg. Zij verwerken vervolgens de lesstof actief en zelfstandig op basis van een complete instructie. Kortom, gebruik die aanpak die past bij het type leerling en de situatie.
De adviseurs van CPS hebben veel ervaring met zelf lesgeven en met observeren van lessen volgens deze modellen. Ze begeleiden al jaren docenten uit verschillende onderwijstypen hierbij. Wil je meer weten over het gebruik van deze modellen, neem dan contact op met Meike Berben of Bert Moonen.
Gebruikte bronnen
https://wij-leren.nl/expliciete-directe-instructie-edi.php
https://www.scienceguide.nl/2020/06/expliciete-directe-instructie-is-minder-effectief-dan-het-lijkt/
https://www.nro.nl/sites/nro/files/migrate/266-antwoord-directe-instructie.pdf
Berben, M. (2020): Differentiëren is te leren, omgaan met verschillen in het vo en mbo. Amersfoort: CPS
Hollingsworth, J. & Ybarra, S. (2009). Expliciete Directe Instructie. Tips en technieken voor een goede les. Nederlandse bewerking: Marcel Schmeier (2015). Huizen: Pica.
Houtveen, T., Koekebacker, E., Mijs, D., & Vernooij, K. (2005). Succesvolle aanpakken van risicoleerlingen. Wat kan de school doen? Antwerpen/Apeldoorn: Garant.