Hoe effectief zijn de anti-pestprogramma’s op scholen?
'Wat werkt tegen pesten?' is de naam van een recent uitgevoerd grootschalig landelijk onderzoek. In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben 14 medewerkers van 5 universiteiten in Nederland en het Trimbos Instituut de effectiviteit van kansrijke programma’s tegen pesten in de Nederlandse onderwijspraktijk onderzocht door zo’n 8.000 kinderen vertrouwelijk naar pesten te vragen. Wat zijn op hoofdlijnen de resultaten?
Pesten is een hardnekkig en pijnlijk probleem in onze maatschappij. De gevolgen van het getreiter kunnen ernstig en langdurig zijn. Wie gepest wordt lijdt er onder, maar ook de sfeer en de prestaties van een hele groep kunnen minder goed worden.
Tientallen anti-pestprogramma’s
Er zijn diverse wetten ontworpen om dit vraagstuk te helpen oplossen of aanpakken: de wet op democratisch Burgerschap werd van kracht in 2006 en in 2015 is daar de wet Veiligheid op School bijgekomen. Beide wetten verplichten scholen om beleidsmatig met zaken als sociale veiligheid, burgerschap en samenleven bezig te zijn en leerlingen daarin te scholen en vormen.
Om scholen hierbij te ondersteunen zijn er allerlei ‘anti-pestprogramma’s’ op de markt met als doel om het pesten te verminderen. Er zijn er tientallen. Maar werken ze echt? Omdat het effect van pesten zo groot is, is het van maatschappelijk belang om na te gaan in hoeverre dit soort programma’s in de Nederlandse onderwijspraktijk nu echt het pesten en gepest worden verminderen.
Wat laat onderzoek zien?
Al eerder, in 2014, heeft een speciale commissie van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) ook een onderzoek gedaan. Het NJI beoordeelde destijds 13 methoden (van de 61!) als ‘mogelijk effectief’. In het recente onderzoek ‘Wat werkt tegen pesten’ zijn 7 van deze 13 door NJI beoordeelde ‘mogelijk effectieve’ methoden nader onderzocht op ‘werkelijke effectiviteit’. De onderzochte methoden zijn: Taakspel, PAD, Kanjertraining, PRIMA, PBS, Alles Kidzzz en Plezier op School.
Wie zich echt wil verdiepen en de effecten van de verschillende anti-pestprogramma’s wil weten, kan het beste het hele onderzoek zelf lezen. Dat kan via: www.watwerkttegenpesten.nl
Voor een snel eerste inzicht geef ik hierbij een overzicht van de bevindingen:
- Leerlingen worden meer/vaker gepest dan ze vertellen aan ouders en leerkrachten. 1 op de 14 leerlingen wordt meerdere keren per week gepest.
- Er zijn grote verschillen tussen klassen en scholen onderling in de mate waarin er regelmatig wordt gepest. In 7.4% van de klassen wordt geen enkele leerling regelmatig gepest, terwijl in 15,6% van de klassen een kwart of meer van de leerlingen regelmatig gepest wordt. Meer dan de helft van de leerlingen (55%) geeft aan dat hun leerkracht niet of slechts eenmalig aandacht aan pesten heeft besteed voorafgaand aan de invoering van de onderzochte programma’s.
- Pesten blijkt in het PO binnen een schooljaar te kunnen worden verminderd met behulp van een specifiek op pesten gericht programma.
- Universele programma’s (d.w.z.: gericht op de gehele klas) worden slechts beperkt uitgevoerd, ondanks dat ze door de school zelf zijn gekozen. Beperkt uitgevoerd wil zeggen: lang niet alle lessen worden gegeven, de mate waarin en de effectiviteit hangt samen met o.a. ervaren werkdruk, ruimte en motivatie van de leerkracht.
- Pesten verminderen kán (zie punt 3).
- Regelmatige monitoring van persoonlijke ervaringen van leerlingen is essentieel (zie 1) om op basis daarvan een aanpak te kiezen die passend is, reëel is om uit te voeren en om te kunnen monitoren of de gekozen aanpak inderdaad werkt.
- Pesten op VO en SO is een groot en onopgelost probleem. Debet hieraan zijn o.a. de organisatiestructuur (schaalgrootte en frequente wisselingen van docenten voor een groep) alsook de hoge gevoeligheid van deze categorie leerlingen voor sociale vergelijking met leeftijdgenoten. Bovendien vindt pesten vaak plaats buiten bereik van de school, bijvoorbeeld via sociale media.
- Pesten verminderen kan bemoeilijkt worden door de organisatorische context. Genoemd als voorbeelden van ‘organisatorische context’ worden o.a. de beperkte uitvoering (zie 4.) en ook bijvoorbeeld de huidige organisatie van zorg voor jeugd die belemmerend kan werken in de school. Ook diffuse verantwoordelijkheden daarin tussen school en gemeente, kan zorgen dat e.e.a. moeilijk van de grond komt.
- Er is meer nodig dan lesgeven en oefenen. Er zijn ook subtielere gedragingen nodig van leerkrachten en veranderingen in de organisatie en schoolcultuur. Vaardigheden, attitude, gedrag en kennis van leerkrachten blijkt van grote invloed op sociale relaties en leerprestaties in de klas.
Wat blijkt: er is meer nodig dan een methode
Ik roep het al jaren: liever een goede leerkracht met een matige methode dan andersom. Het was dan ook de laatste conclusie van het onderzoek die mij direct raakte. Hoe formuleert het onderzoek dit punt nu precies:
(citaat uit het onderzoek 'Wat werkt tegen pesten?':)
Welke werkzame elementen (in of buiten een programma) pesten beïnvloeden is nog onvoldoende duidelijk, doordat ‘programma’s’ de eenheid van analyse voor het huidige onderzoeksproject waren. Interventie programma’s zijn in wezen bundelingen van elementen die samen werkzaam moeten zijn tegen pesten. Dat zijn deels eenvoudig te protocolleren oefeningen en lessen, maar ook subtielere gedragingen van leerkrachten en veranderingen in organisatie en schoolcultuur. Vaardigheden, gedragingen, kennis, attitudes van leerkrachten en hun alliantie met leerlingen zijn van grote invloed op sociale relaties (en leerprestaties) in de klas.
Daar ligt de belangrijkste kern van de uitkomst van het onderzoek wat mij betreft. We kunnen nog zoveel protocollen en anti-pestprogramma’s in het leven roepen en kinderen sociaal wenselijk gedrag aanleren (dus: aan de buitenkant vaardigheden aanleren en oefenen), in de kern gaat het om onze binnenkant.
Vóórdat we iets doen, kunnen we beter eerst innerlijke overtuigingen en drijfveren onderzoeken en persoonlijke ontwikkeling op gang brengen. Het gaat om bewustzijn en intrinsieke motivatie. Het gaat om aardig willen zijn, willen samenwerken, willen inleven: een leerproces dat van binnen begint. Vertonen van vriendelijk en sociaal gedrag, omdat je dat zélf wilt, omdat je zelf begrijpt waarom dat nodig is en niet omdat je anders straf (of een beloning) krijgt.
Lessen in sociale vaardigheden (in het onderzoek ‘protocolleren’ genoemd) op zichzelf zijn waardevol, maar niet genoeg om het pesten daadwerkelijk aan te pakken. Het geven van deze lessen sneuvelt bovendien ook nog eens snel als het week- of dagprogramma onder druk komt te staan.
Integrale aanpak
Er is dus meer nodig dan een methode. Het zijn vooral de verschillende elementen die samen werkzaam moeten zijn om een positief en veilig schoolklimaat te creëren. En dát is precies wat The Leader in Me biedt; een integrale aanpak voor de hele school waarin het gaat om het ontwikkelen van 7 krachtige gewoonten gericht op persoonlijke groei en relaties met anderen. Eerst met het team, de leerkrachten, daarna met de leerlingen. Het zijn de gewoonten die u vast zult kennen van Stephen Covey.
De boom die de 7 gewoonten visualiseert laat goed zien hoe deze gewoonten beginnen bij het eigen gedrag.
De wortels:
Zijn goed zichtbaar op de afbeelding. Dat moet ook, want dat is waarmee de boom stevig staat en niet zomaar om kan vallen. Met de wortels begint dan ook het leertraject. De eerste 3 gewoonten gaan namelijk over jezelf. Ze betekenen: werken aan jezelf, overwinningen op jezelf. Met deze 3 gewoonten in je rugzak word je zelf initiatiefvol en stevig, zodat je niet ‘zomaar omvalt’, onzeker wordt, bang of klagerig bent, maar grip krijgt op sociale situaties en je eigen verantwoordelijkheid en aandeel ziet.
De stam:
Staat symbool voor jou en je relaties met anderen. Vanuit jezelf (de wortels) bewandel je de weg naar de ander, naar ‘samen’ en samenwerking. De gewoonten 4, 5 en 6 gaan daarover. Volwassenen en kinderen leren win-win denken en anderen benaderen met een ‘open mind’, zodat iedereen er toe doet en ieders mening telt. Ze leren te luisteren met hun oren én hun hart (eerst begrijpen, dan begrepen worden), zoeken samenwerking en leren talenten benutten, waarbij twee losse ideeën misschien wel tot een derde, nóg beter idee leiden (synergie).
De kruin:
Tenslotte komt de boom tot volle bloei en groei! En dat kan alleen als je ‘de zaag scherp houdt’! Dat wil zeggen: als je goed voor jezelf zorgt en jezelf voedt, letterlijk en figuurlijk. Gewoonte 7 gaat hierover.
Goed voorbeeld doet goed volgen
Leerkrachten weten maar al te goed dat ze een voorbeeldrol hebben. Dit is ook het uitgangspunt van de zeven gewoonten. Als je als leerkracht wilt dat leerlingen duidelijke doelen stellen en actief met de les bezig zijn, is het belangrijk dat ze weten dat jij jezelf ook doelen stelt, verwachtingen in positieve zin uitdraagt en leerlingen helpt hun eigen waarden en mogelijkheden te zien. De zeven gewoonten moeten dan ook (voor)geleefd worden!
Dit is wat zowel volwassenen als leerlingen mogen leren als zij met elkaar het proces van The Leader in Me in gaan.
Natuurlijk zijn er ook lessen om de 7 gewoonten te introduceren, te leren herkennen en toepassen, maar uiteindelijk gaat het om integreren van de gewoonten in alle handelen. Dat geeft ook geen druk op het lesrooster.
Intussen werken bijna 100 scholen in Nederland met deze 7 gewoonten van effectief leiderschap en er komen er wekelijks bij. De belangstelling in PO en VO is groot. Geen wonder!
De samenhang van werkzame elementen, het integrale karakter, dat is wat The Leader in Me uniek maakt. Het is ook wat The Leader in Me effectief maakt. Het is geen methode en daarom is TLiM in geen enkel onderzoek meegenomen of terug te vinden. Jammer eigenlijk!
Ik nodig de universiteiten dan ook van harte uit om deze procesaanpak ooit wél te onderzoeken. U mag mij bellen, ik werk mee.